Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als de Almachtige de koningen [29]daarin [30]verstrooide, werd [31]zij sneeuwwit [als] op Zalmon. 29. Te weten, zijne erfenis, Kanaan; uit vs.10,11. 30. Anders, zal verstrooien, zo zult Gij, enz. Hebr. uitbreidde; dat is, verstrooide, verjoeg; gelijk Zach.2:6. 31. Namelijk, Gods erfenis. Of, het werd sneeuwwit; of, Gij [o God] maakte hen sneeuwwit. 32. Dat is, in het midden des lands, waar deze berg gelegen was, bij Sichem. Zie Richt.9:48. Sommigen menen dat David hier gezien heeft op de betekenis van het woord Tsalmon, alsof hij zeide: Daar het land tevoren als met donkere zwarte schaduw overdekt was, werd het blank, licht, klaar en als sneeuwwit, van vreugde en triomf, hetwelk ook niet kwalijk past op de gelijkenis, in het voorgaande vers verhaald.